Niet alle bloembollen zijn ‘bollebozen’

Werken met stinzenplanten is ‘slow-gardening‘. Je laat je leiden door het ritme van de seizoenen en je voldoening putten uit de langzame ontwikkeling van zaailing tot bloeibare plant.

Wiert Nieman, Oud Hortulanus Botonische Tunen Utrecht
Sneeuwklokje, holwortel, bosanemoon, daslook en vele andere stinzenbollen laten zich goed vermeerderen via scheuren, bollen oprooien en door zaad. Gebruik bij voorkeur eigen uitgangsmateriaal voor verdere uitbreiding van de vegetatie. Hiervoor blijft het streekeigen karakter van de stinzeflora het beste behouden.

Koop geen 10 sneeuwklokjes, geen honderd, maar duizend

Als je het sneeuwklokjesbos in Duitsland en de boshyacinten in Belgie en Engeland hebt gezien denk je niet meer in 1 of tientallen. Maar ook in Nederland hebben we fantastische plekken waar jij je hart kunt ophalen in de stillen schoolheid van de lentebodes verscholen onder het kale bladerdak van de stinzes in Groningen en Friesland. Hier zie je ook dat deze bollenpracht zonder bestrijdingsmiddelen zich op een natuurlijke wijze vermeerderen en jaarlijks de lente aankondigen. Dat is dus een heel ander verhaal, dan de bloembollenvelden waar regulier gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen.

Dekemastate in Jelsum. Ooit stond hier een ‘Stins’, een bakstenen vierkante toren. in 1814 kreeg het huis zijn huidige vorm. Aan de oude formele nutstuinen zijn toen enkele landschappelijke elementen toegevoegd, zoals de slingerpaden in het oude bos, De tuinbaas Wim Hoogendam veronderstelt waarschijnlijk terecht dat er toen ook stinzenplanten zijn aangeplant, zoals de knikkende vogelmelk, op het plein voor het huis en de bostulp langs de oprijlaan met linden. Dekema State en Martenastate behoren tot de rijkste vindplaatsen in Friesland

krenterig

Eingelijk zijn we allemaal te krenterig als we ecologische bollen kopen. Laat je inspireren door de Friese Stinzeplanten dit voorjaar en zie de rijkdom van deze imponerende lentebodes. Stinzenflora is een verzamelnaam voor planten die in Nederland van oudsher voorkomen op (voormalige) stinzen en states, pastorietuinen, buitenplaatsen en dergelijke. De planten zijn in het verleden vaak uit berggebieden in Midden en Zuid-Europa geïmporteerd en zagen kans om in deze beschermde milieus te overleven en te verwilderen.

De holwortel staat volop in het park van Martenastate, een van de rijkste vindplaatsen van vindplaatsen van stinzenplanten van Nederland. Het ranke landhuis ( 2 trapgevels, een toren met een ui, een toegangsbrug met gouden bollen) staan temidden van witpaars , van sneeuwklokje en boerenkrokus, de krokus die zijn smalle bladeren wijd opensprijdt zodra de zon schijnt.

stenen huis

Het woord stinzenplant (stinsenplant) is nog niet zo oud en werd pas in 1932 voor het eerst gebruikt en komt van het Friese woord stins, dat stenen huis betekent. Er wordt een versterkt en met stenen gebouwd huis mee bedoeld. Dit waren de woningen van adellijke of aanzienlijke heren, die dikwijls landgoederen bezaten. In Friesland is het specifiek bij stinzen voorkomen van plantensoorten voor het eerst beschreven.

Onder bladverliezende struiken is het goed toeven voor stinzenplanten. Onder oude fruitbomen in de nutstuinen van Dekemastate staan de sneeuwklokjes gebroedelijk naast elkaar.

Stinzenplanten

Van oorsprong komen stinzenplanten van elders. Soms zijn dit andere delen van Nederland, maar vaak ligt hun oorsprong veel verder. Ze zijn door avonturiers en botanisten ontdekt en naar West-Europa gebracht. Clusius (1526 – 1609) heeft vele soorten op zijn naam staan. Maar ook in eigen tuin worden tegenwoordig stinzenplanten toegepast.

De bostulp is een veelvoorkomende stinzeplant op het Epemastate. Deze manifesteerd zich in de tweede fase van de stinzebloei

landschapsstijl

Sommige stinsenplanten, zoals het sneeuwklokje (Galanthus spec.) en het lenteklokje (Leucojum vernum L.), worden al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Het aanplanten van stinsenplanten kreeg aan het eind van de 18e eeuw een grote impuls door de opkomst van de Engelse tuin. Het ideaal van deze tuinarchitectuur was de natuurlijke schoonheid, die men verder wilde perfectioneren. Daarom werden er planten uitgezet ter verwildering. Deze werden vaak uit Midden- en Zuid-Europa gehaald. Om de planten te laten aanslaan voegde men veel kalkrijk puin toe, wat inderdaad gunstig is voor deze soorten.

Jongemastate in Reard waar D.T.E. van der Ploeg veel werk heeft verricht om alle stinzeplanten te inventariseren en het concept Stinze ook te agenderen zoals bij het Fryske Gea en Floran. Tevens schrijver van het boek ;’De levende natuur over stinzenplanten’.

Tuinaanleg in de landschapsstijl

Uit onvrede over de overdreven strakke aanblik die de tuinen tot dan toe boden, ontstond in de 2e helft van de 18e eeuw een nieuwe mode in de tuinkunst. Deze stroming ontwikkelde zich parallel met de nieuwe opvattingen in de filosofie en de kunsten (de Romantiek). Deze landschapsstijl ontwikkelde zich in Engeland. Bij deze aanleg streefde men naar een aanblik die natuurlijk , spontaan en tegelijkertijd pittoresk aandeed. De vorm van de vijvers, de groeperingen van de bomen , struiken en bloemen en het verloop van de paden moest zo natuurlijk mogelijk lijken. Zowel de structuur als de beplanting dienden het aangenaam verpozen en het ethische genot dat men bij het zien van fraaie uitzichten en van de bijzondere, vaak exotische planten kan beleven. De nieuwe mode vond, weliswaar met enige vertraging, ook in Nederland navolging.

Oranjestein: Op de plek waar eens de rentmeesterswoning van het stadhouderlijk lusthof zich bevond, liet de Leeuwarder koopman Pieter Cats in 1820 een buitenplaats bouwen. Het oude gedeelte van de prachtige tuin die het neoclassicistische huis omringt, werd in 1822 ontworpen door tuinarchitect Lucas Pieter Roodbaard. In zijn ontwerpen maakten de rechthoekige vormen, die toentertijd gangbaar waren, plaats voor ronde vormen, slingerende paden en romantische prieelen en bruggetjes. Bezoekers  zeggen vaak na afloop van een wandeling  als ze in de oranjerie van het landgoed een kopje koffie drinken, “ het is net of de tijd hier heeft stil gestaan”.

niet meer beschermt

Verscheidene stinzenplanten waren in het kader van de Flora- en faunawet aangewezen als beschermde soort. Voorbeelden: daslook (Allium ursinum L.), herfsttijloos (Colchicum autumnale L.) en de beide genoemde soorten vogelmelk (Ornithogalum umbellatum en O. nutans). Dat betekent onder meer, dat in het wild voorkomende exemplaren van deze soorten niet verzameld of verhandeld mochten worden. De stinzenplanten staan helaas niet meer op de lijst van beschermde soorten van de opvolger van de Flora- en faunawet: “de Wet natuurbescherming” dus worden zij bij deze vogelvrij verklaard 🙁

Wie een sneeuwklokje en een lenteklokje niet uit elkaar weet te houden , heeft vermoedelijk ook geen idee hoe een bloem eruit ziet, althans hoe die bloemdelen heten. Een ‘normale’bloem heeft een kelk en een kroon; de kelk is vaak groen en beschermt alles in de knop tegen vraat en ongunstige omstandigheden. Als de bloem opengaat , wordt gewoonlijk de kroon zichtbaar en die heeft vaak een opvallende kleur zodat insecten gelokt kunnen worden. Maar bij veel planten, met name de eenzaadlobbigen, zijn de kroon en kelk vergroeid en niet meer apart te onderscheiden en we spreken in dat geval van een bloemdek Een typisch voorbeeld daarvan is Leucojum. Binnenin dat bloemdek, in dit geval een hangend klokje, zijn de meeldraden en de stamper aanwezig. Keurig tegen regen en vocht beschermd door een natuurlijke paraplu. Dergelijke klokvormige bloemen komen veel voor bij planten die bloeien in een periode dat het vaak kan regenen.

voorjaarsbloeiers

Stinzenplanten zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen. Deze planten zijn lang geleden van buiten Nederland aangevoerd en aangeplant om te verwilderen en hebben weten stand te houden. Sommige soorten, zoals de vingerhelmbloem, komen van nature wel in Nederland voor. Door de aanplant buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied kunnen ze als regionale stinzenplanten beschouwd worden. Een andere categorie, de Nederlandse stinzenplanten, komt van nature niet in Nederland voor, maar het areaal ligt meestal niet ver buiten de grenzen. Voorbeelden hiervan zijn de holwortel en de winterakoniet. Deze soorten verwilderen gemakkelijk in het stinzenmilieu. De laatste categorie zijn de exotische stinzenplanten.

De vingerhelmbloem, de oude naam is voorjaarshelmbloem, lijkt op de holwortel. Hij deelt er ook een aantal bijnamen mee die zijn afgeleid van de vorm, zoals vogeltje op een kruk. De vingerhelmbloem is te vinden op vochtige , matig voedselrijke, vaak kalkhoudende grond in loofbossen en beschaduwde plekken.

bollen en knollen

Het zijn vooral bol-, knol- en wortelgewassen die vanaf circa de 16e eeuw werden aangeplant op buitenplaatsen, rondom kastelen en landhuizen. Zo’n landgoed wordt in Friesland een „stins” genoemd, omdat de versterkte landhuizen waren opgetrokken van steen. Er zijn plekken waar het voormalig landhuis niet meer staat, maar waar de stinzenplanten ieder jaar nog steeds uitbundig bloeien.

Tot de groep stinzen wordt onder andere gerekend: Sneeuwklokjes, Sterhyacinten, Sneeuwroem, Winterakoniet, Krokus, Lenteklokje, Bosanemoon, Gele anemoon, Vingerhelmbloem, Holwortel, Zomerklokje, Boshyacinth, Wilde narcis, Kievitsbloem, Knikkende vogelmelk, Lelietje-der-dalen en Aronskelk.

Een voorbeeld hiervan is de keizerskroon (Fritillaria imperialis), die oorspronkelijk uit Azië komt. Deze plant handhaaft zich wel in het stinzenmilieu, maar verspreidt zich niet verder.

rijke voedselbodem

De bol- en knolgewassen bloeien vooral in het vroege voorjaar, wanneer er nog geen blad aan de bomen zit. De zware Friese kleigrond, die tientallen jaren is vermengd met humus, biedt een ideale ondergrond voor de stinzenplanten, die goed gedijen op een voedselrijke, kalkrijke en vochtige bodem. Overigens ook een rijke voedselbodem voor zevenblad, fluitenkruid, brandnetels en speenkruid.

De Latijnse naam van de Vingerhelmbloem (Corydalis) verwijst naar het uiterlijk van de bloem dat lijkt op een kuif of helm. Andere vroegere namen van de plant zijn Vogeltjes-op-de-kruk, Duifjes en Haantjes en hoentjes. Met een beetje fantasie kun je er van alles in zien! De Holwortel is behalve als sierplant ook als geneeskruid in Nederland aangeplant. In de holle wortels zitten geneeskrachtige
stoffen met een kalmerende en verdovende werking. De vingerhelmbloem komt in Zuid Limburg en het oosterlijk rivierengebied van oorsprong in het wild voor. In Friesland zijn mensenhanden er aan te pas gekomen . Nu is het hier een van de meest voorkomende stinzenplanten.

Niet elke bol is een stinzenplant

Niet elke bol is een stinzenplanten niet elke stinzeplant is een bol. Bovendien kan het ook nog per provincie verschillen. Wat in Friesland een stinzenplant is, kan ik Limburg een wilde plant zijn. Stinzenplanten vormen een bijzondere groep verwilderde cultuurplanten. Tot deze groep behoren veel bol- en knolgewassen, overblijvende kruidachtigen en enkele heestersoorten. De meeste stinzenplanten zijn bos- en bosrandplanten met een vroege bloei die in Midden-Europese loofbossen in het wild voorkomen. Ze groeien het beste op een vochthoudende en voedselrijke bodem met een goede structuur en een rijk bodemleven. De bodem is vaak kalkhoudend met een goede snelle humusafbraak.

Een stinzenweide is een grasland of gazon met daarin een rijke voorjaarsbloei van stinzenbollen. Na de bloei en bladafsterving wordt de stinzenweide gemaaid en vervolgens als extensief gazon of grasland onderhouden. Een stinzenweide verdraagt ook heel goed halfschaduw en kan ook onder solitaire bomen en boomgroepen in gazons ontwikkeld worden. Bolgewassen zoals krokus, sneeuwroem en de inheemse geelster kunnen zich uitzaaien in een stnzeweide. Rijpe zaden laten zich met grashark over het gazon verspreiden.

symbiose

Ze leven daar vaak in symbiose met bodemschimmels en bacterieen en zijn voor hun verspreiding ahankelijk van insecten en mieren. Vergelijkbare optimale groeiomstandigheden vonden ze op onze buitenplaatsen waarop de oude cultuurgrond weides en parkbossen werden aangelegd. Voor een optimale ontwikkeling van stinzenbeplanting werd op de oude buitenplaatsen flink getuinierd. Blad werd geruimd en de planten werden bemest door bladaarde en stalmest onder te spitten. Ook werd er kalk gegeven in de vorm van puin of schelpen. Veel stinzenplanten zaaien zich spontaan uit door wind, water en door mieren die zaden over kleine afstanden verspreiden. Maar om fraaie massavegetaties te ontwikkelen werden stinzenplanten zoals bosanemonen en sneeuwklokjes in het voorjaar na de bloei gerooid, gescheurd en weer opnieuw uitgeplant. Veel stinzenplanten zijn nu bij wet bechermd en behoren tot ons cultureel erfgoed.

Sneeuwklokjes gedijen het best op een goed doorlatende humeuze en vochthoudende bodem. Ze staan vaak in de halfschaduw in het blad of het gras.

stinzenplanten buiten friesland

Na 1950 raakte de term ingeburgerd en werden stinsenplanten ook buiten Friesland gevonden, bijvoorbeeld in Groningen op borgterreinen (daar börgbloumkes genoemd), maar ook veel op de Utrechtse landgoederen langs de vecht. De term stinzenplant is toen ook buiten Friesland gebruikelijk geworden, voor het eerst in een publicatie uit 1957 van Jansen over de flora van een oude buitenplaats in Neerijnen.

Het woord stinsenplant is waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de heemkundige Jacob Botke (1877-1939) in 1932,die hierbij geïnspireerd werd door de naam stinzeblomkes, die de bevolking van Veenwouden gaf aan Haarlems klokkenspel, dat daar rondom de Schierstins groeide.

zoomplanten

Stinzenbegroeiing in parkbossen komen vooral voor op lichtere plaatsen in loofbossen en lanen, langs paden en bosranden. Vroeg in het voorjaar komen de bol- en knolgewassen in bloei, de meeste nog voor het blad aan de bomen zit. De kruidachtige soorten bloeien veelal net iets later. Door de aanwezigheid van wilde zoomplanten heeft deze begroeiing in de zomer meestal een wat ruiger karakter. Het vegetatiebeeld is vrij laag in het voorjaar en laag tot vrij hoog in de zomer. Dit hangt samen met de lichthoeveelheid, vocht en voedingsgraad.

Daslook geeft de voorkeur aan een plek in de halfschaduw op een voldoende vochtige en kalkrijke grond die humusrijk is. Als de grond goed wordt bemest , kan daslook flink woekeren.

Het vroege voorjaar begint met sneeuwklokjes, Galanthus nivalis. Daarna is het de beurt aan het tere blauwlila van de sterhyacint, Skilla bifolia, gevolgd door de kleine blauwe sneeuwroem, Chiniodoxa sardensis en de geurige holwortel Corydalis cava. Het wachten op het slotakkoord wordt overbrugd door de tere blauwe bloemen van Anemone nemerosa ‘Robinsoniana’, waarna de blauwe bollenlente wordt afgesloten met de wilde hyacint, Hyaccinthoides non -scripta.

Heilien Tonckens

doel van het onderhoud:

Stinzenplanten komen voor op historische plekken waarbij door langdurig menselijk ingrijpen een biotoop is ontstaan waarin zij zich weten te handhaven. Stinzenplanten overleven door de samenwerking ( symbiose) van bodemschimmels, maar ook met mieren.

Tips om een stinze te onderhouden:

  • Materiaal en werkwijze
    • Werk om beschadiging aan de vegetatie zo veel mogelijk te voorkomen bij voorkeur met kleinschalig materieel messenbalkmaaier, zeis, of bosmaaier.
    • Werk in periodes waarin de kans op structuurbederf klein is.
    • Voorkom beschadiging aan oppervlakkige wortels en stammen van bomen door niet te diep te maaien en voldoende afstand te houden van de stamvoet.
  • Uitvoerende werkzaamheden
    • Om stinzenplanten voldoende licht te geven en om verruiging tegen te gaan wordt daar waar nodig de vegetatie een of enkele keren per jaar gemaaid
    • Maai bij een beperkte vegetatieontwikkeling 1 keer in oktober of eens per 2 jaar
    • Maai bij een rijkere vegetatie 2 keer per jaar. Maai de eerste keer eind in de zomer na het afsterven van het loof en zaadzetting van de stinzenplanten. Maai de tweede keer in september of oktober.
    • Maai zomerbladhoudende stinzen- en bosplanten zoals salomonszegel, maagdenpalm, lelietje der dalen en varens niet af.
    • Voer overtallig maaisel af.
  • Dunning boom- en heesterlaag
  • Bemesten
    • Afhankelijk van de bodemsamenstelling, de voedingsgraad en de soort worden stinzenplanten wel of niet bemest. Laat indien nodig een bodemanalyse uitvoeren.
    • Stinzenvegetaties in parkbosranden, bermen en bosvakken worden op rijke grond meestal niet bemest.
    • Op minder rijke grond is een bemesting met compost, schone gedroogde slootbagger of bladaarde, in combinatie met een lichte bodembewerking en een kalkbemesting/schelpengruis vaak wel gewenst.
  • Bladafruimen
    • Ruim te veel ophopend blad en ingewaaid blad in november – december op en voer het af om verruiging tegen te gaan. Afhankelijk van de bladsoort (goed of slecht verterend) en de grondsoort kan een beperkte bladlaag van 5 tot 10 cm meestal wel blijven liggen als bodemverbetering.
  • Vermeerderen van stinzenplanten

Maak een eigen stinzentuin

Tuinieren met stinzenplanten op kleine schaal is voor iedereen weggelegd. Iedere tuin heeft wel een rustige, schaduwrijke plek, waarvan je in eerste instantie denkt, dat er niets kan groeien. Maar niets is minder waar. Juist dit is de plek voor stinzenplanten. Plant verwilderingsbollen altijd op een plek waar de bodem met rust gelaten wordt en waar dus niet gespit wordt. Geschikte plekken in tuinen zijn (net als bij Stinzenplanten) onder loofbomen of bladverliezende struiken, in grasveldjes en weides, tussen vaste planten in borders, of tussen een lage bodembedekker als Lelietje der Dalen, Dovenetel, of Maagdepalm.

Korkussen plant je niet met tien, maar met honderd of duizend tegelijk. Pas dan zorgen zij voor een voorjaarsgevoel. Alleen als de zon schijnt gaan ze open en daarom is het logisch dat ze op een zonnige plaats geplant worden. Omdatdat ze vroeg in het voorjaar bloeien kunnen ze zeker ook onder bladverliezende bomen worden geplant waar de zon in het vroege voorjaar ook komt.

verwilderingsbollen

Als jij verwilderingsbollen in het gras plant let erop dat het gras pas gemaaid wordt nadat de verwilderingsbollen zich uitgezaaid hebben. Doorgaans is dit 6 weken na de bloei. Afhankelijk van de bloeitijd van de verwilderingsbol kan er dan gemaaid worden vanaf mei of juni. Het gras kan dan zowel extensief gemaaid (1x of 2x per jaar) als intensief (5x per jaar, tot wekelijks als een normaal gazon) gemaaid worden.

Elk jaar kondigen de sneeuwklokjes het voorjaar aan en bloeien ondanks sneeuw en vorst. Als ze al bloeien en het gaat vriezen dan kunnen ze daar tegen. Ze vleien zich op de grond neer en richten zich weer op zodra de vorst verdwenen is. HET sneeuklokje bestaat niet. Er zijn veel verschillende soorten sneeuwklokjes. Over de hele wereld komen er negentien soorten voor en er wordt nog steeds af en toe een nieuwe ontdekt.

beplantingsplan

Het is aan te raden om verwilderingsbollen te planten met een beplantingsplan. Dit beplantingsplan hoeft heus geen botanisch hoogstandje te zijn, eigenlijk is een idee of schets al voldoende, als er maar voldoende rekening wordt gehouden met de grondsoort (klei of zand), standplaats (zon, schaduw, vochtigheid) en de bloeitijden. Bloeikleuren zijn naar eigen smaak te kiezen.

Speenkruid is een echte lentebloeier. In zachte winters zie je wel eens een bloemetje maar hij komt in Maart, April en Mei pas echt tot leven. Het hebben van wortelknolletjes laat zien dat het een Stinzenplant is (en natuurlijk de vroege bloei!). De bladeren van gewoon speenkruid bevatten veel vitamine C. Vroeger werd de plant dan ook gebruikt tegen scheurbuik. Ze werd ook veel verwerkt in salades. Belangrijk is dat de bladeren dan voor de bloei worden geplukt. Tijdens de bloei ontwikkelt de plant in de bladeren namelijk protoanemonine en saponine, giftige stoffen (zoals alle planten van de Ranonkelfamilie (Ranunculaceae). De bladeren smaken dan bitter en worden dan ook door weidedieren gemeden. Na de bloei verdwijnen de bovengrondse delen. Samen met deze plant komt in Nederland ook het veel zeldzamere Vreemd speenkruid (Ficaria ambigua) voor. Er zijn wel degelijk verschillen tussen deze ogenschijnlijk dezelfde bloemen maar daar is wel een flora voor nodig waar ze beide in staan. Deze twee planten zijn de enige twee Speenkruid (Ficaria) soorten die in Nederland in het wild voorkomen.

maak een eiegen Stinzentuin

Tuinieren met stinzenplanten op kleine schaal is voor iedereen weggelegd. Iedere tuin heeft wel een rustige, schaduwrijke plek, waarvan je in eerste instantie denkt, dat er niets kan groeien. Maar niets is minder waar. Juist dit is de plek voor stinzenplanten. Plant verwilderingsbollen zo vroeg mogelijk in het najaar. Plant de bollen in een verbeterde bodem en knip afstervend loof na de bloei niet af. Laat de verwilderingsbol zich uitzaaien en jij bent verzekerd van een vrolijke kleur in het voorjaar, ieder jaar opnieuw! Kijk voor een uitgebereid ecologisch sortiment op Sterke Bollen!

En nu naar buiten

Laat je inspireren door aansprekende voorbeelden om je heen en check de stinseplanten monitor of download de stinseplanten app.

Hulp nodig?

Heb je hulp nodig om jouw onderneming toekomstbehendig te maken? Neem contact op voor een gratis gesprek, dan bespreken we wat je precies nodig hebt.
Gratis gesprek aanvragen

You Might Also Like